Uiterlijk op 1 januari 2027 stappen de pensioenfondsen en -verzekeraars over op een nieuw pensioenstelsel. Wat houdt dat voor u in?
Het akkoord houdt, in één zin samengevat, het volgende in: de hoogte van uw pensioen wordt minder zeker, maar de kans op indexatie — waardoor het pensioen meestijgt met de inflatie — neemt toe.
Het is niet de eerste keer dat we met een ingrijpende wijziging in ons pensioenstelsel te maken hebben. De grootste was de overgang van de — met name voor werkgevers extreem dure — eindloonregeling naar een middelloonregeling, waarbij niet meer het laatst genoten loon maar een gemiddelde van het salaris als uitgangspunt voor het uiteindelijke pensioen werd genomen.
Kosten
Pensioenspelregels worden meestal gewijzigd als de kosten uit de hand lopen. Dat is nu niet anders. In het huidige stelsel worden de meeste pensioenen verzorgd op grond van een zogenaamde ‘uitkeringsovereenkomst’. Daarbij staat de hoogte van het pensioen vooraf vast. De premies voor dit soort pensioenregelingen zijn de afgelopen 25 jaar echter gestegen van zo’n 5 procent naar 10 procent van de totale loonsom, terwijl de meeste pensioenen in koopkracht zijn gedaald! Eigen schuld, moeten we maar niet zo oud worden? Ja, maar het is ook een beetje de schuld van de overheid die de neiging heeft om halverwege de wedstrijd nieuwe spelregels af te kondigen, met stevige gevolgen voor de dekkingsgraden van de pensioenfondsen.
Een andere reden om het pensioenstelsel te wijzigen is zijn starheid. Ons systeem lijkt niet bedoeld te zijn voor mensen die een paar keer van werkgever veranderen. Zodra de ‘doorsneepremie’ (zie het kader) is afgeschaft, is pensioen straks (meer) uniform en veel eenvoudiger mee te nemen naar een andere pensioenuitvoerder.
Beschikbare premie
Naast de uitkeringsovereenkomst kennen we in Nederland ook een ander type pensioen, namelijk de ‘premieovereenkomst’ (ook wel bekend als ‘beschikbare premieregeling’). Lange tijd voorzagen ze in een behoefte voor met name kleine(re) bedrijven zonder cao, die niet onder een bedrijfstakpensioenfonds vielen. Omdat de premieovereenkomst de hoogte van het pensioen niet vooraf toezegt, hebben ze geen last van een slinkende dekkingsgraad. Het was dus geen verrassing dat beschikbare-premieregelingen sinds de kredietcrisis — die de dekkingsgraad van de traditionele pensioenuitvoerders tot onder het vriespunt liet zakken — ineens razend populair werden. Inmiddels bouwt naar schatting zo’n 20 procent van de werknemers pensioen op in een dergelijke regeling bij partijen als Aegon, BeFrank en Nationale-Nederlanden.
Dit is het model waarop het nieuwe pensioenstelsel min of meer voortborduurt. De premieovereenkomst wordt in drie varianten aangeboden (zie het kader ‘Drie smaken pensioen’) en de pensioenfondsen en -verzekeraars mogen, zij het binnen zekere grenzen, zelf bepalen welke variant ze aanbieden. Er is geen enkele pensioentoezegging: in elke variant hebben deelnemers een ‘eigen’ pensioenpot die maandelijks wordt gevuld met geld. Het is nog steeds de bedoeling dat u na 40 jaar opbouw een pensioen (dat is bruto en inclusief uw AOW) krijgt van 75 procent van uw gemiddelde salaris, maar u weet pas op uw pensioendatum hoeveel geld er voor uw pensioen beschikbaar is. Dat kan méér zijn dan verwacht, maar ook minder. Volgens het Centraal Planbureau (CPB) gaan de meeste mensen er in het nieuwe stelsel op vooruit. Bedenk overigens dat ook hier resultaten uit het verleden geen garantie bieden voor de toekomst — daar kan zelfs het CPB niets aan veranderen.
Solidariteit
Het nieuwe pensioensysteem is minder solidair dan het huidige, omdat er geen toezegging van een van tevoren afgesproken pensioenbedrag is. Maar er is nog steeds solidariteit tussen de deelnemers: een deel daarvan zal vroeg overlijden en een deel laat, waardoor alle deelnemers levenslang een min of meer vast pensioen krijgen.
In het nieuwe systeem kunnen beleggingen beter worden afgestemd op de leeftijd van deelnemers. Relatief risicovolle beleggingen als aandelen leveren op de lange termijn een veel hoger rendement op dan obligaties en andere ‘veilige’ beleggingen. Deze onzekerheid is geen probleem voor wie jong is, want er is voldoende tijd om tussentijdse beurscrashes en andere economische tegenwind uit te zitten. Fondsen mogen er in het nieuwe stelsel zelfs voor kiezen de premie van jongeren voor méér dan 100 procent in aandelen te beleggen! De jongere deelnemers lenen dan geld van de oudere tegen een beloning, om daarmee te beleggen. Het aanbrengen van zo’n ‘hefboom’ lijkt risicovol, maar uit berekeningen blijkt dat het bij deelnemers tot 40 jaar rendabel èn verantwoord kan zijn de blootstelling aan aandelen op deze manier tijdelijk op te krikken. Bedenk daarbij dat bij pensioenbeleggen het nemen van te weinig risico het grootste risico is. Pensioenfondsen die gedwongen zijn risicomijdend te beleggen, hebben een grotere kans dat ze het benodigde pensioenkapitaal niet halen!
Omzetting
Het is de bedoeling dat de huidige pensioenen integraal worden overgezet naar het nieuwe stelsel. Echter, de werkgevers en de sociale partners mogen ervan afzien als ze aannemelijk kunnen maken dat de overstap niet in het belang is van de deelnemers of de gepensioneerden.
In verband met de al eerder genoemde doorsneepremie hebben veel mensen te weinig pensioen opgebouwd en jarenlang de ouderen gesubsidieerd. In het nieuwe stelsel verdwijnt deze vorm van solidariteit, zodat de ouderen onvoldoende pensioen opbouwen. Daarvoor zal compensatie moeten komen. Hoe die eruit gaat zien is nog niet bekend. Dat bepalen de uitvoerders zelf, dus daar zal de pensioensector nog over moeten onderhandelen. Ze hebben nog tot en met 2026 de tijd om erover te steggelen, maar dan moet de knoop wel worden doorgehakt.
Nabestaanden
Op dit moment is het nabestaandenpensioen niet overzichtelijk, waardoor het vaak lastig is te bepalen of het meenemen van het pensioen bij verandering van werkgever (de ‘waardeoverdracht’) gunstig is. Is het nabestaandenpensioen opgebouwd — dat wil zeggen dat er geld voor opzij is gezet — dan wordt het nabestaandenpensioen altijd uitgekeerd, ook als de overleden deelnemer op dat moment niet meer in dienst was. Is het nabestaandenpensioen verzekerd, dan krijgen de nabestaanden alléén geld als de deelnemer bij overlijden in dienst was.
Wat dat betreft is het nieuwe stelsel een stuk overzichtelijker: het nabestaandenpensioen is altijd verzekerd en bedraagt maximaal 50 procent van het laatstverdiende salaris van de overledene. Dit houdt in dat er in principe alleen nabestaandenpensioen is zolang de overledene in dienst was. In principe, want het wordt wel mogelijk om na beëindiging van een dienstverband dit risico op vrijwillige basis door te verzekeren. De premies daarvoor komen uit de pensioenpot van de ex-werknemer.
Ook het wezenpensioen is geharmoniseerd. Op dit moment stopt het wezenpensioen soms bij 18 jaar terwijl andere regelingen voorzien in wezenpensioen tot 25 en soms zelfs 27 jaar zolang het kind nog studeert. Straks loopt het wezenpensioen door tot maximaal 25 jaar, ongeacht of het kind studeert.
Pensioenpartners
Ook de regels voor pensioenpartners worden eenduidiger en minder streng. Gehuwden en geregistreerd partners zijn uiteraard straks ook partners voor het pensioen. Maar waar samenwoners nu vaak een samenlevingsovereenkomst moeten kunnen overleggen, is het in het nieuwe stelsel voldoende als partners samen een partnerverklaring ondertekenen.
De pensioenparia’s
De mogelijkheden om pensioen op te bouwen voor werknemers zonder pensioenregeling en zzp’ers — ik noem ze even de pensioenparia’s — zijn momenteel niet geweldig. Jaarlijks mogen ze maximaal 13,3 procent van hun pensioengrondslag (het inkomen minus de zogenaamde ‘AOW-franchise’, 12.837 euro in 2022) opzij zetten in de vorm van een lijfrente. Werknemers mogen echter in de tweede pijler (zie het kader ‘Het pensioengebouw’) een veel groter percentage in hun pensioenregeling steken. Straks geldt voor iedereen die werkt een maximale inleg van 30 procent van de pensioengrondslag in de tweede en derde pijler. Daarnaast worden de regels voor de inhaalruimte — de niet benutte jaar- en reserveringsruimte — opgerekt. De periode waarover met terugwerkende kracht mag worden ingelegd, gaat omhoog — van 7 jaar nu tot 10 jaar vanaf 2023. Verder neemt de maximale inhaalruimte toe tot 38.000 euro (nu nog 7.587 euro). En, nog meer goed nieuws, de (onbegrijpelijke) maximering van de inhaalruimte tot 17 procent van de pensioengrondslag verdwijnt.
CONCLUSIE
Wat voor veel mensen nu nog een overgang naar een onzekere pensioentoekomst lijkt, zou wel eens een verbetering kunnen zijn ten opzichte van het huidige systeem. Het pensioen wordt transparanter in de opbouwfase, doordat iedere pensioendeelnemer een ‘eigen’ pensioenpot heeft. In de uitkeringsfase neemt de kans op indexatie toe en verdwijnt de paniek rondom de dekkingsgraden. Ten slotte wordt het voor de groep die nu tussen wal en schip valt — de ‘pensioenparia’s — mogelijk om een steviger pensioen op te bouwen.
drs P. van der Kwast CFP is publicist en financieel planner in Amsterdam (www.paulvanderkwast.nl). Hij is tevens bestuurslid van de Vereniging van Onafhankelijk Financieel Planners (VOFP).
DRIE SMAKEN PENSIOEN
Het huidige stelsel kent ruwweg twee manieren waarop het pensioen wordt opgebouwd: op grond van een uitkeringsovereenkomst (waarbij de pensioenfondsen en -verzekeraars een bepaald pensioen garanderen) of op grond van een premieovereenkomst, waarbij de hoogte van het pensioen pas bekend is op de pensioendatum (net als in het nieuwe stelsel dus). Vanaf 2027 zijn er drie verschillende varianten.
■ het nieuwe pensioencontract
Hierbij krijgen alle deelnemers een aandeel in het pensioenvermogen, zeg maar de collectieve beleggingsrekening. Oudere deelnemers en gepensioneerden dragen minder risico dan jongere deelnemers, maar hoe de beleggingsrisico’s worden verdeeld, bepaalt het fondsbestuur. De deelnemers hebben dus geen individuele invloed op hoe hun geld wordt belegd. Pensioenfondsen kunnen de koersfluctuaties van de beleggingen dempen met de zogeheten solidariteitsreserve. Net als nu kan niemand shoppen, deelnemers zijn verplicht hun pensioen door hetzelfde fonds te laten uitkeren als waar het is opgebouwd.
■ de vernieuwde premieregeling
Dit is een aangepaste versie van de huidige premieovereenkomst. Deelnemers bouwen een eigen pensioenpot op en hebben doorgaans invloed op hoe hun premie wordt belegd, bijvoorbeeld defensief of offensief. Op de pensioendatum zetten deelnemers het bedrag op hun pensioenrekening om in een levenslange uitkering bij een verzekeraar. Shoppen bij andere aanbieders en doorbeleggen is in de meeste gevallen toegestaan. Een groot verschil met de huidige premieovereenkomst is de maximale inleg. Nu nog neemt die in de uitkeringsovereenkomst toe met de leeftijd. Jongere deelnemers mogen dus minder inleggen. In het nieuwe stelsel is de maximale inleg leeftijdsonafhankelijk. Dat is gunstig voor jongeren, die dan op jonge leeftijd veel meer mogen inleggen dan nu. Voor ouderen is het nadelig, maar zij mogen tot 2037 extra inleggen om dit nadeel te compenseren.
■ de premie-uitkeringsovereenkomst
Hierbij kan de deelnemer vanaf 15 jaar voor de AOW-leeftijd met het opgebouwde kapitaal vaste uitkeringen aankopen. Deze regeling mag alléén door verzekeraars worden aangeboden omdat er een element van garantie in zit. De andere regelingen mogen door zowel pensioenfondsen als door andere pensioeninstellingen worden uitgevoerd.
DE DOORSNEEPREMIE
Bij de huidige uitkeringsovereenkomsten — zeg maar het traditionele, min of meer gegarandeerde pensioen — bouwt iemand van 25 jaar met elke ingelegde euro net zoveel pensioen op als iemand van 60. Elke ingelegde € 100 is dan goed voor bijvoorbeeld jaarlijks € 10 aan levenslang pensioen. Dit noemen we de ‘doorsneepremie’. Dat is niet fair, want de ingelegde € 100 van de 25-jarige rendeert veel langer en zou dus, zeg, € 20 aan pensioen moeten opleveren en de ingelegde € 100 van de zestiger maar € 5. Door deze manier van rekenen subsidiëren de jongere werknemers dus de pensioenen van de oudere werknemers. In het nieuwe stelsel is het verband veel directer en eerlijker: naarmate een euro langer rendeert, levert die méér pensioen op.
PENSIOENPIJLERS
De invoering van het nieuwe pensioenstelsel heeft veel voeten in de aarde en nog steeds is niet alles uitgekristalliseerd. Het is de bedoeling dat de behandeling van de nieuwe pensioenwetgeving in de Tweede Kamer in de zomer plaatsvindt. Daarna moet de Eerste Kamer zich er nog over buigen en dan zal de nieuwe Pensioenwet per 1 januari 2023 in werking treden. Uiterlijk op 1 januari 2027 moeten alle pensioenen in principe zijn overgezet. Ongewijzigd is het beginsel van ons pensioenstelsel: een pensioengebouw dat overeind wordt gehouden door drie pensioenpijlers.
■ AOW
het recht op AOW bouwt iedereen die in Nederland woont op, ongeacht het arbeidsverleden (wordt betaald door de werkenden)
■ werkgeverspensioen
voor de meeste werknemers en voor zzp’ers uit sommige beroepsgroepen
■ (bancaire) lijfrente
bij bank of verzekeraar ondergebracht ‘eigen’ pensioen, voor zzp’ers en werknemers zonder pensioenregeling